copyright Gerrit Kram (publicatie alleen met toestemming: gerritkram@hotmail.com)







woensdag 31 maart 2010

De Notaris

juli 1986
Met een bedrukt gezicht zit ze naast me in de auto. Strak kijkt ze voor zich uit. Haar lippen stijf op elkaar geklemd. Ze heeft een verbeten blik in haar ogen. De crematie van pappa is nu alweer twee weken geleden. We hebben er vandaag niet over gesproken. De sfeer was er niet naar. Nu is het tijd voor de zakelijke beslommeringen rond het testament “langst levende”. We rijden van Den Haag Mariahoeve naar een adres in Leidschendam, het waar het kantoor van de notaris is gevestigd. Op zichzelf is het een korte rit, maar vandaag duurt hij naar mijn gevoel wat langer. Het is druk op de weg, maar daar komt het niet door. Het is meer de spanning die ik in de auto waarneem. Buiten is het triest grijs en het regent een klein beetje. Te weinig druppels regen, om de ruitenwissers effectief te laten werken. Maar teveel druppels om ze niet aan te zetten. Ik zet ze daarom maar in de laagste stand. Af en toe piepen ze, omdat er niet voldoende vocht op de ruit zit. Met een scheef oog kijk ik naar haar. Haar beige mantel zit wat rommelig om haar kleine lijf en ondanks dat ze haar haar bij het vertrek van uit uitgebreid kamde, steken pieken zwart grijs haar her en der naar alle kanten. Haar kleine magere gerimpelde handen omklemmen een grote zwarte plastic draagtas, waarin de noodzakelijke papieren zitten. Ik zie hoe haar ‘rechterhand, die op de zijkant van de tas rust, in die zijkant een flinke deuk drukt.
Mamma blijft stil voor zich uitkijken, alsof ze in een diepe gedachte is weggezonken en ze kijkt strak door de voorruit, nergens heen. Ik merk op dat ze daarbij nauwelijks met haar ogen knippert. Net als ik dat opmerk hoor ik een diepe zucht. Dan ademt ze traag, maar luid in, om een zin te vormen en ze zegt ineens “ik mis hem verschrikkelijk”. Ik schrik een beetje van deze plotselinge verklaring. Is het een begin van een gesprek en moet ik reageren?. Ik besluit dat te doen. Dat kan ik me heel erg voorstellen”antwoord ik, op de vlakte blijvend. “Jullie zijn heel lang samen geweest en hebben nogal wat meegemaakt in je leven”. En ik vervolg voorzichtig: En natuurlijk mis je hem!”. Als ik even stil ben zie ik in mijn ooghoeken dat ze de zwarte tas open heeft gemaakt. Ze rommelt er met haar hand in en kijkt alsof ze naar iets zoekt.

Misschien maak ik daarvan gebruik, om het gesprek voort te zetten. “Vertel me eens”, zeg ik. “Je hebt toch ook verschrikkelijke dingen meegemaakt met hem, je weet wat ik bedoel”. Misschien spreek ik deze zin voorzichtig uit. Het rommelen in de tas houd wel op, maar er komt geen reactie. Omdat ze stil blijft vervolg ik: “Ik zelf zit met een vraag die belangrijk voor me is. Heb je echt van hem gehouden, ondanks alles?”. Ik schrik van mijn eigen vraag. Hij is eruit voor ik er erg in heb. Het blijft stil in de auto. Ik zie dat zij haar hand uit de tas haalt en weer naar voren staart. Het gepiep van de ruitenwissers op de bijna natte ruit begint nogal de boventoon te voeren. Ik zet ze uit, omdat het niet voldoende regent. Dan zie ik dat ze achterover gaat leunen en begint ze te praten. Haar eerste woorden komen er voorzichtig en langzaam uit, maar al snel praat ze wat sneller. “Ik heb er heel mijn leven lang om gevochten dat hij van mij zou zijn” zegt ze, “al deed hij soms dingen waar ik van walgde”. En ze vervolgt: “Maar ik heb volgehouden. Pas toen hij ziek werd en ik voor hem de hele dag zorgde, was hij van mij”. Het blijft weer stil. Dan zegt ze met een toon waarvan het lijkt of ze tegen zichzelf spreekt: “Pas de laatste jaren was hij eindelijk van mij alleen, toen hij ziek werd ”…
In mijn hoofd verdringt de ene jeugdherinnering de andere. Verhalen van vroeger rommelen door elkaar. Herinnering van vroeger vliegen voorbij. De angst, de intimidatie, de dreiging, het sexueel misbruik en de drank. De schaamte die ik jaren lang en nu ook nog, meedraag. Het gemis aan onvoorwaardelijke liefde van je ouders, zoals een kind dat verdiend te hebben. Ik voel me totaal leeg. En dan dringt zich in de gedachte op dat haar antwoord mij uitermate verdrietig maakt. Ik probeer in mezelf haar gedachtegang te beredeneren, maar het lukt me niet. Ik probeer redenen te vinden om haar antwoord enigszins te rationaliseren. De oorlogsjaren waarin zij zal hebben geleden. De grote armoede waarin wij verkeerden toen we uit IndonesiĆ« in Nederland aankwamen. Hoe kon ze hem en al zijn onzekere, maar verschrikkelijke daden, willen hebben voor zichzelf. Waren mijn zusters, die hij allemaal misbruikte, dan haar concurrenten. Blijkbaar wel. Terwijl ik nog volop in mijn beredeneringen bezig ben, begint ze weer te praten. “De laatste jaren was hij van mij”, benadrukt ze en werkelijk, ik meen een stukje liefde in haar stem te horen. Ik krijg er tranen van in mijn ogen. Niet van haar woorden, maar van haar zwakte. Wat moet zij zich alleen hebben gevoeld. Liefdeloos alleen. Dan komen we aan voor het kantoor van de notaris. Ik veeg de tranen uit mijn ogen en stap uit om voor haar het portier te openen. Zij stapt uit. Als we door het kleine tuintje naar de voordeur stappen, doe ik alsof er niets is gebeurd.

Terug naar huis zijn we stil. Ik zet haar bij haar voordeur af en rijd naar huis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten