copyright Gerrit Kram (publicatie alleen met toestemming: gerritkram@hotmail.com)







donderdag 11 maart 2010

Voor mezelf en voor God

Daar stond ze, recht voor het centraal station Amsterdam. Een oudere zwarte vrouw van zeker 65 jaar op een koude maartse dag in de stromende koude regen. Ze was gekleed in een dik gevoerd donkergroen sky-achtig windjack met een hele dikke rode wollen das, die ze drie keer om haar nek geslagen had. Ze had een lange grijsgele rok aan van een soort dikke stof, die tot haar enkels reikte. Op die rok zaten dikke boerengroene strepen, die van haar taille naar beneden liepen. Ze droeg houten sandalen en had haar voeten ingepakt met extra dikke geitenwollen sokken, misschien wel 2 paar over elkaar heen. In haar linkerhand een grote donkerblauwe paraplu, die haar tegen de regen beschermde en in haar rechterhand een bijbel die ze tegen haar linkerborst aan klemde.


Ik hoorde haar al van ver. “Het is niet te laat” was haar boodschap. “De Heer heeft geduld en wacht op u!!”, schreeuwde ze. Voor haar stond een bord met een Bijbeltekst uit KorintiĆ«rs. Dat God de mens zo leef heeft, dat Hij zijn eigen zoon offerde en daaronder een door rode letters benadrukte tekst “HET IS NIET TE LAAT”. En dat was de boodschap dus. “Het is niet te laat en God heeft u lief. U kunt nu voor Hem kiezen”.

Vanachter haar ziekenfondsbrilletje keek ze trots om zich heen. Telkens weer haar teksten roepend, met een brede grijns op haar gezicht. Ze draaide haar hoofd van links naar rechts en volgde met haar ogen de snel passerende mensen die langsliepen. Mensen die of de trein moesten halen, of snel ergens op een belangrijke afspraak in de stad moesten zijn. Of mensen die niet wensten nat te regenen in de heersende maartse kletterbui. Hoe dan ook, niemand bleef staan om te luisteren, behalve ik dan. Ik vond het de moeite waard om een foto te maken van dit prachtige tafareel. Een bevlogen oude zwarte vrouw die tegen kou, regen en wind gewapend het woord van God verkondigde, met een brede glimlach, terwijl niemand luisterde.

Ik vroeg haar of dat mocht en ze gaf lachend toestemming. Ik schoot eerst een stuk of wat plaatjes die het geheel weergaven en daarna wat close ups van haar gezicht. Zij werkte prima mee, keek in de camera als een volleerd fotomodel, maar bleef roepen. Na twintig foto’s dankte ik haar en vroeg of zij de foto’s toegezonden wilde hebben. Zij wilde dat niet. Om mijn toestel af te drogen en op te bergen ging ik even onder de paraplu staan. “Maakt u veel foto’s” vroeg ze belangstellend met een vet Surinaams accent. “Ach”, opperde ik, “het is een hobby van me. Van de foto’s die ik nu heb gemaakt komt er een in een krantje in mijn woonplaats, een kerkelijk krantje”. Ze lachte daarom en ik maakte op dat ze dat erg leuk vond. “Maar”, vroeg ik wat aarzelend, een beetje bang dat ik dit onderwerp niet zo mogen aansnijden, “waarom staat u hier eigenlijk. Niemand luistert naar u, iedereen loopt door. Voor wie doet u dit”. Heel even was het stil daar voor het station ook al tetterde het stadse geluid je van alle kanten in de oren. Ik keek haar aan en zag haar ogen vol pret schieten. Toen barstte ze in schateren uit. “Voor wie denkt u dat ik dit doe dan meneer”, grapte ze. “Voor God? “opperde ik. “Neeeeee schreeuwde ze uit met een pretstem”, ik doe dit voor mezelf. Ik vind het leuk om te doen en het is nodig om de mensen te waarschuwen. En God.. en ze greinste, kijkt naar me en lacht.”

De ratelende bel van een tram maakte deze verklaring af. Ik begreep haar.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten