copyright Gerrit Kram (publicatie alleen met toestemming: gerritkram@hotmail.com)







zondag 28 maart 2010

Peter

Het is een fantastische augustus zaterdagavond. Een warme lage zon staat boven de horizon en verspreid een gouden licht over het polderweiland. Ik wandel over de dijk en geniet van de verkoeling die de avond brengt. Vogels zingen in her en der in het struikgewas hun laatste lied van vandaag. Als ik vanaf de dijk naar beneden het weiland inkijk, zie ik scholeksters en kievieten hun laatste maal van vandaag zoeken. Dan kijk ik voor me en in de verte zie ik Peter staan. Peter, een magere man van in de vijftig. Hij is een negatieveling pur sang. Niets gaat bij hem goed, althans, dat blijkt als je hem spreekt. Men vermijd dan ook lange gesprekken met Peter. Deze lopen altijd uit op catastrofale verhalen die overal over gaan. Over hem, zijn ex vrouw, de politiek, de sport, kortom, op deze wereld is niets goeds. En Peter is altijd de gebeten hond. Iedereen moet hem hebben en hij gaat er gebukt onder. Het gekke is dat peter zelf altijd het gesprek opzoekt. Hij begint dan met een vrolijke opmerking en stink je erin, dan zit je binnen de korstmogelijke keren naar een ellendeverhaal van “heb ik jou daar” te luisteren. En je komt ook niet zo snel van peter af. Hij blijft doorgaan met ellende spuien en als je wegloopt, loopt hij met je mee.
Er is een uitzondering op de regel ellende. Peter heeft één positief en wonderlijk verhaal. Dat vertelt hij na een aantal glazen bier of enkele borrels, als hij net nog niet dronken is. Dat verhaal kent iedereen . “God”, zegt hij dan, “is een vrouw. Ze heeft blonde haren en grote blauwe ogen die je doordringend kunnen aankijken. Kijkt ze je aan, dan voel je alleen warmte en liefde”. Als wij dan vragen of God perse een blanke vrouw is zegt hij: “Welnee, Als jij zwarte haren en donkerbruine ogen mooi vind, dan zie je haar zo. God zie je zoals jij het wilt. Vrouwen zien misschien wel een man”.
“Door die warmte en liefde, raak je in vervoering. Zo diep dat je weet dat alles op de wereld mooi had kunnen zijn, zoals Zij het bedoeld heeft. Wij mensen hebben er een puinzooi van gemaakt. We liegen en bedriegen de boel bij elkaar en we verpesten de natuur alleen voor het geld. Op een dag zal ik Haar zien. Die kan morgen zijn, of overmorgen. Maar het kan ook erg lang duren. Je weet het niet als mens. Maar eens komt die dag en dan vraagt ze zacht: ga je met me mee? Ik zal dan meegaan, weg van dit ellendige oord, waar niemand is die werkelijk om een ander geeft. Ze zal mijn hand pakken en me leiden, daarheen, met haar mee. Waar naartoe weet ik niet, maar het zal daar erg mooi zijn”

Het gekke is dat Peter in veel van zijn andere verhalen duidelijk laat merken dat hij niet (meer) geloofd en als we hem na zijn mooie verhaal met die gedachte confronteren, schud hij het hoofd en zegt dat wij er helemaal niets van snappen. “Wacht maar”, roept hij dan, “de dag komt, je zult het zien”. Ik kijk voor me naar Peter. Ik zie dat hij over het weilandhek leunt en praat. Als ik dichterbij kom hoor ik dat Peter schreeuwt. “Godverdomme waar ben je”, hoor ik hem roepen. “Ik wacht al jaren godverdegodverdegodver.. Waarom laat je mij zo leven. Dit leven is niet te leven..” Dan ziet hij mij en blijft hij stil. Ik kom dichterbij en groet hem. “Prachtige avond he”, zeg ik en ik denk een klein bevestigend knikje te zien. Ik kijk hem even aan. Ik zie dat hij dikke wallen om zijn ogen heeft en bleek ziet. Hij staart mij aan, zegt niets en kijkt alsof hij zich betrapt voelt. Op zijn grauwgrijze gezicht is een grimas van ellende en verdriet te lezen. Terwijl ik me verwonder dat hij niets tegen me zegt, besluit ik door te lopen. “Fijne avond nog” zeg ik en loop verder. “Doei”, hoor ik hem zachtjes zeggen en dan blijft het stil. Als ik een eind verder ben gelopen kijk ik nog achterom. Hij staat er nog als een plank met zijn gezicht richting weiland. De zon is bijna onder. Peter ziet er in de verte uit als een zwarte schaduw in het oranje rode licht. Dan loop ik verder.

De volgende morgen schijnt de zon weer volop. Ik besluit in de voortuin mijn koffie te drinken. Er lopen twee buren langs, van verderop. “Heb je het al gehoord?”, vraagt een. “Nee”zeg ik, “wat is er gebeurd?”. “Ze hebben Peter gevonden, op de dijk, dood. Hij lag naast het bankje bij het weiland, aan de noordzijde”. Ik schrok wel een beetje omdat ik hem daar gisteravond was tegengekomen. “Het gekke is”, vervolgt de buurvrouw dat hij daar is gevonden met een brede lach over zijn gezicht. Volgens Wim, die hem heeft gevonden, leek het alsof hij blij was dat hij stierf”. “O”, zeg ik, “vreemd en wat een vreselijke bericht”. “Tja”, hoor ik en de buren vervolgen hun weg. Ik nip aan mijn koffie en krijg een gedachte dat het goed is voor Peter om dood te zijn. Dan denk ik aan de lach op zijn gezicht en aan het verhaal van God, de blonde vrouw. Zou Zij hem daar hebben opgehaald?. Ik krijg het gevoel dat Peters verhaal is uitgekomen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten