copyright Gerrit Kram (publicatie alleen met toestemming: gerritkram@hotmail.com)







zondag 14 maart 2010

IJsbloemen (1953)

Toen ik die zondagmorgen de huiskamer in liep, zag ik dat de ijsbloemen het gevecht met de nog na smeulende kolenkachel hadden gewonnen. Als een prachtige sluier vol met kleurvolle lichtschakeringen, bedekten zij het raam van de huiskamer. Het was ijskoud. Ik liet mijn ogen meenemen in de trage geelpaars-roodblauw dans van de ijskristallen en verloor mezelf in de wervelende rondingen die tintelden op mijn netvlies. Langzaam bekroop mij het adembenemende gevoel dat ik in een zeldzaam moment terecht was gekomen en ik ging mee in dat moment. Zes jaar was ik, maar eindeloos wegdromen was een voor mij geliefde bezigheid. Dan gleden mijn gedachten naar niet bestaande plekken vol vrede en rust en groeide in mij een warme zekerheid dat er méér op de wereld was. Dat meer was zacht, liefdevol, mooi en adembenemend. Het had geen vormen, ik wist niet wat het was, maar het was er. 

Een stommelend geluid bracht me terug in de huiskamer. Mijn vader stommelde binnen en direct voelde ik een windvlaag van koude lucht, die met hem door de geopende kamerdeur naar binnen kwam. “Ga een kit kolen halen”, commandeerde hij. Ik wist dat ik hem dit bevel niet moest laten herhalen. Een genegeerd bevel leidde altijd tot een woede-uitbarsting met vloeken en tieren, iets dat mij grote angst inboezemde en iets wat ik dus ten alle tijden wilde voorkomen. Ik pakte de kolenkit en drentelde naar de schuur die achter de keuken was en trok mijn laarzen aan. Het kolenhok was buiten. In mijn pyjama liep ik naar buiten en vulde de kit. Het was ijskoud. Teruggekomen in de huiskamer zette ik de kit neer. Pappa was vloekend bezig met hout de kachel op gang te brengen. Dat lukte niet direct zodat de sfeer die morgen met ratelende vloeken werd bepaald. Ik wist dat je op zulke momenten erg op je hoede moest zijn. Een verkeerd woord en jij had het allemaal gedaan. Ook nu, op deze vroege morgen, terwijl hij niet eens dronken was. En als je het eenmaal had gedaan, dan liep het op zo’n dag niet goed af. Dan werd je voor hem het toonbeeld van verraad of ongehoorzaamheid. Daarop volgde dan uiteindelijk een kastijding die meestal begon met het stellen van een beschuldiging. Jij had dan iets gedaan. Hij verzon het ter plekke. En dan kwam het standrecht. Daaraan vooraf ging dan een ruzie met mamma, die je probeerde te beschermen. Dat lukte nooit en leidde meestal ook tot een handgemeen, waarin zij uite4raard de mindere was. Zo snel mogelijk aankleden, was nu het devies en dan naar buiten. Weg van deze plek. En zo liep ik even later door de straat in de richting van het kleine kanaal dat door het dorp liep. Het was inmiddels een uur of elf. Van ver af hoorde ik stemmen die schreeuwden en lachten. Toen ik het kanaal kon zien, zag ik dat er kinderen op het ijs aan het schaatsen waren. Ik zou dat graag doen, maar ik kon niet schaatsen. Ik had niet eens schaatsen. Besluiteloos liep ik daarom over het ijs, niet wetend wat ik nu moest doen. Ik keek naar een jongen, iets groter dan ik, die al schaatsend, of liever gezegd op kleine schaatsen strompelend, een stoel voortduwde. Ik was jaloers hij wel kon schaatsen. Blijkbaar stond mijn jaloezie, of liever gezegd, de wens om ook te schaatsen, duidelijk op mijn gezicht geschreven, want een vrouw schoot mij aan en vertelde me dat je op die manier prima kon leren schaatsen. Zij had nog wel een paar schaatsjes voor mij te leen. Ik moest dan wel thuis mijn laarzen ophalen, want daaronder zouden die schaatsen beter passen. Natuurlijk moest ik ook een stoel meenemen. Ik rende naar huis, greep daar mijn laarzen, pakte een oude keukenstoel uit de schuur en rende weer terug. Het duurde niet lang of de mevrouw kwam aanlopen en duwde mij twee bruine, roestige schaatsjes in mijn handen. Een kort moment later, strompelde ik over het ijs van het kleine kanaal. Ik schaatste !!! en ik was er zelf trots op. Na een ochtend stoelduwen, ging het zelfs uitstekend en kon ik zelfs zonder stoel vooruit komen. Die middag schaatste ik echt. Mogelijk was het onooglijk om aan te zien, maar ik vond dat ik schaatste en niemand betwistte dat. En zo reed ik heen en weer door het dorp, vallend en opstaand, steeds weer onder de brug door, waar het schaatsverkeer het hevigst was. Mensen drongen daar door elkaar heen, om naar de andere kant van de brug te komen. Het was er een drukte van jewelste, maar die barrière nam je gewoon. Voor de zoveelste keer stond ik voor het bruggetje en wilde ik eronderdoor glijden. Ik rustte even uit voor ik de rij in dook. Ik keek om me heen en zag plotseling een jongen met behoorlijke snelheid op de brug afrijden. Mogelijk zag hij te laat dat hij er niet zomaar door kon, want hij probeerde te remmen, gleed naar rechts en botste met een flinke klap tegen een meisje dat uit stond te rusten. Het was nogal een botsing en ook de jongen viel, maar hij was snel overeind. Het meisje krabbelde op, maar voordat ze stond begon de jongen tegen haar te schelden. Ze had in de weg gestaan en om zijn scheldwoorden kracht bij te zetten, duwde hij haar opnieuw op de grond. Opnieuw stond ze op. Haar donkere lange haar was in de war geraakt. Haar jas zat onder de sneeuw en er pinkelden tranen in haar ogen. Toen draaide ze van die jongen weg en keek mij aan. Er ging een rilling door me heen, gevolgd door een gelukzalig gevoel, dat veel weg had van het moment van de ijsbloemen in de ochtend. Ik dreef weg in die donkere ogen en voelde dat ik vond wat ik altijd had gezocht. Voor het eerst in mijn leven was het voelbaar en zelfs tastbaar. Het draaide voor mijn ogen en in mijn buik en in mijn borst kolkte het van een vreemd toegenomen spanning. Dit is het, dacht ik. Misschien is het liefde. “Liefde bestaat!!!”, schreeuwde ik innerlijk uit en met die schreeuw kwam ik terug in de werkelijkheid, waarin ik haar zag huilen, terwijl de jongen zich klaarmaakte voor nog een gemene duw. Een spannende woede kwam in mij op. Ik voelde me koud en rustig en na een snelle berekening stoof ik op hem af. Hoe groot ie ook was, binnen een mum lag hij op het ijs en zat ik boven op hem. Ik zag dat het meisje keek en dat gaf me extra kracht om de grotere knaap in bedwang te houden. Hij schreeuwde toen ik sneeuw in zijn gezicht smeerde en lekker uitwreef. En toen gaf ie zich over en ik kon triomfantelijk van hem afstappen. Toen draaide ik me om, om naar het meisje te kijken en met haar mijn triomf te vieren. Maar ze was er niet meer. 

Ik heb in mijn jonge jeugd jaren naar haar gezocht. In het begin vond ik delen van haar in de meisjes en vrouwen waarop ik verliefd werd. Soms leken ze op haar van gezicht en soms zag ik iets herkenbaars in hun ogen. Soms waren ze van hetzelfde type. Inmiddels had ik haar ook een naam gegeven. Heidi. Ze beheerste mijn dromen tot ver in mijn twintiger jaren en zelfs daarna.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten