copyright Gerrit Kram (publicatie alleen met toestemming: gerritkram@hotmail.com)







vrijdag 5 maart 2010

Marja 1961 - 1982

1961
Beiden waren we 14. Ik ontmoette haar op een pinkelende en warme zomeravond in het Loolaantje in Voorburg, waar ik speelde, of liever gezegd doelloos rondhing, zoals een puber van veertien dat kan doen. Marja, liet daar haar hond uit, samen met een vriendin. Marja. Ze had lang, bijna zwart, golvend haar dat over haar schouders hing en grote donkerbruine ogen. Om haar ietwat spitse neus zaten wat lichtbruine sproetjes, netjes gegroepeerd. Ze maakten haar gezicht tot een schilderij. Haar stem klonk helder uitnodigend. Het was liefde op het eerste gezicht. Bij mij veroorzaakte dat hartkloppingen, vlinders in mijn buik en een gelukszalig gevoel in mijn hele lijf. Bij haar zijn was als wegglijden in een sprookjeswereld. Alles was mooi aan haar. Ik weet niet of het gevoel wederzijds was, maar de manier waarop zij lachte om mijn grapjes boden mij de mogelijkheid om me in te beelden dat er wel degelijk sprake was van een wederzijdse vonk. Ik was echter te bang om dit daadwerkelijk te onderzoeken.
Vanaf dat ene moment, die eerste ontmoeting was ik elke avond in het Loolaantje te vinden. Wij wandelden, praatten, lachten en dartelden samen door het hoge gras van de spoordijk. We hielden elkaars hand soms vast en misschien 2 x heb ik haar op haar wang gekust. Onze liefde was kinderlijk, onvolwassen en sprookjesachtig, maar o zo groot aanwezig. In ieder geval bij mij. Het duurde die zomer en de daarop volgende winter. Maar in het nieuwe voorjaar veranderde het langzaam. Marja kwam minder naar het Loolaantje en sprak soms van leuke oudere jongens, die zij op andere dagen ontmoette. Ja, ik was wel mooi bruin, maar deze jongens waren bruiner en sterker. Ze was er duidelijk in geïnteresseerd.
En op een dag was Marja er niet meer. Nooit meer. Ik was er totaal kapot van. In de twee jaren die volgden kwam ik haar soms nog wel eens tegen in de stad, steevast met een volwassen man, een gastarbeider of iemand uit onze overzeese gebiedsdelen, gearmd of niet gearmd. Ik herinner me nog dat we op een avond, toen ik haar tegenkwam nog een keer kort met elkaar spraken. Zij stond te wachten op iemand die zou komen. In dat gesprek waren er voor mij nog wel hevige flitsen in mijn buik en de wijze waarop ze me toelachte, dacht ik te zien dat er nog wederzijdse gevoelens waren. Er stopte een grote rode sportwagen en een donkere man riep, “schiet op, stap in…”. Mij restte slechts een lang nakijken en het drong tot me door dat ik haar nu nooit meer zou zien.

Mijn eigen leven ging voort. Vriendinnen kwamen en vriendinnen gingen en uiteindelijk trouwde ik. Marja zou ik niet vergeten. Zij bleef een zachte en warme herinnering in mijn hart. Denken aan haar leek op een gevoel van onvervuld verlangen en vooral als het een beetje minder ging met mij, kwam die herinnering boven. Dan fantaseerde ik over een leven met Marja en vroeg me af hoe het met mij zou zijn verlopen als Marja en ik bij elkaar waren gebleven. En dan was er een steeds weer terugkerende droom. Ik reed in die droom in mijn auto naar huis, maar nam dan op de weg Zwolle – Amersfoort een andere, nieuwe afslag. Via die afslag droomde ik mezelf in een leven met Marja. Ik was anders, had andere kinderen en woonde ergens anders. Na die droom was er dan weer de werkelijkheid, waarin zich een vage gedachte dat ik met Marja had kunnen samenwonen sluimerde. Tegelijkertijd besefte ik dan dat mijn leven er dan totaal anders had uitgezien. Een waanzinnige gedachte die werkelijkheid had kunnen zijn. Lag het aan mij dat ze koos voor een andere weg? Had ik dat kunnen voorkomen door haar vurig mijn liefde te verklaren. Zou het goed geweest zijn als ik dat had gedaan en zij bij mij was gebleven. Vragen waarop ik nooit een antwoord zou kunnen bedenken. Aan het eind van zulke gedachtestromen besefte ik terdege, dat ik met mijn huidige leven door moest gaan. Marja zou altijd een jeugdherinnering blijven.

1982
Mijn baan als bedrijfsmaatschappelijk werker voor een overheidsbedrijf bracht mij op veel plekken in Nederland. Zo moest ik in de zomer van 1982 een gezin bezoeken die een bovenhuis bewoonde in het centrum van Amsterdam. Zij wilden daar weg, omdat de buurt een slechte invloed zou hebben op hun twee kinderen. Ik kon me dat levendig voorstellen. Hun huis stond aan de rand van de wallen en je moest wel drie hele steile trappen op om de etage waar het gezin woonde te bereiken. Dat zou dus een zaak worden voor de huisvestingsafdeling van ons bedrijf. Na het gesprek wandelde ik terug naar de gracht waar ik mijn auto had geparkeerd. Het was net na de middag. De zon scheen heerlijk en Amsterdam was mooi. Ik besloot om er een wandelingetje van te maken. Ik drentelde daarom langs de grachten, en zo door het ene na het andere dwarsstraatje. Ik verwonderde me over de vele toeristen die hun ogen uitkeken op de wallen en op alles wat daar in de aanbieding stond. Toen ik rechtsaf sloeg, in de richting van mijn auto hoorde ik plotseling mijn naam roepen. Ik reageerde niet, omdat ik dacht dat men mij niet bedoelde. Maar weer hoorde ik mijn naam, harder en dichterbij.
Een licht gevoel van herkenning kwam in mij boven en ik draaide mij langzaam om. Daar stond ze, Marja. Mijn ogen gleden langs haar prachtige mooie donkere haar. Even keken we elkaar recht in de ogen en ik zag weer die fantastische fonkeling waardoor alle vlinders in mijn buik werden gewekt. . “Hoi” zei ze. Ik hoorde dezelfde stem van vroeger. Ik moest moeite doen om ter plekke niet weg te dromen in de liefde van mijn leven. Na een kort moment kwam ik bij. Mijn ogen gleden opnieuw langs haar zwarte haar en toen naar haar gezicht. Ik zocht even naar haar sproeten, maar die bleken verborgen onder een strakke dekkende laag make-up. Ik deed twee passen naar achter zag de zwaar aangezette mascara, de fel blauwe getekende rand rond haar ogen en haar zwaar aangezette rode lippen. Toen zag dat ze voor het wijd opengeslagen raam van een klein kamertje stond. Ze droeg een glimmend kort roze rokje en daarboven een doorschijnend zwart topje. Er ging een schok door me heen. Ik besefte dat ik haar borsten nu voor de eerste keer zag. “Hoe is het met jou?, vroeg ze. Ik kon geen antwoord geven omdat mijn gedachten zich wanhopig vasthielden aan het oude beeld dat ik van haar had, wat resulteerde in een verstrooide verwarring. Ook vond er een worsteling plaats tussen mijn oude verliefde gevoel en het beeld dat langzaam maar zeker duidelijker werd. Marja ging op een soort beddivan zitten. Ze is een hoer, flitste het door mijn hoofd. “Ja”, zo verbrak zij de stilte, alsof ze zag wat ik dacht, “ik doe dit werk tegenwoordig. Maar hoe is het nu met jou?”. Ik was weer tot mijn positieven gekomen en vertelde hoe het met mij was, over mijn vrouw en mijn kinderen. Plotseling ging de deur in het kleine kamertje open en kwam er een goor uitziende zwarte kerel naar binnen. Zijn vaal gele plakte van het vet en hij staarde naar mij en wierp toen een haastig boze blik op Marja.
“Zeg moppie” kauwde hij met een ruwe Amsterdamse stem “er moet wel verdiend worden”. Marja keek mij aan en ik begreep haar direct. Ik groette haar en slenterde heel langzaam verder, het straatje in. Toen ik , bij de hoek aangekomen , omkeek, zag ik dat ze de gordijnen dicht had gedaan.
Nog steeds herinner ik me Marja, toen ze 14 was. Nog steeds ervaar ik bij een herinnering de mysterieuze gedachte van toen. Uiteraard is die gedachte sterk gerelativeerd en besef ik dat ik aan het dagdromen ben. Ik hou nog steeds  van haar.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten