copyright Gerrit Kram (publicatie alleen met toestemming: gerritkram@hotmail.com)







zondag 14 maart 2010

Rose (nov 1988)

Een wat slordig geklede grijze man, in een even grijs vest, doet de deur open. Hij ruikt een beetje naar muffe theebladeren met een vleugje urine. Hij ziet er onverzorgd uit en kijkt een beetje verstrooid om zich heen. Katja en ik stellen ons voor. “We komen Rose interviewen”, zegt Katja hoopvol, “en we hebben een afspraak”. Hij staart ons bedremmeld aan en draait wat met zijn ogen. Dan vraagt hij ons om binnen te komen. Hij stelt zich voor als Frits, de vriend van Rose. “Nee, we hebben geen liefdesrelatie”, zegt hij alvast. “Ik zorg voor Rose, want alleen zou ze het niet redden”. Hij vraagt ons om even in de hal van het appartement te wachten en loopt naar de grijsgroene deur tegenover ons toe, klopt zacht aan en opent hem op een kier, zo groot, dat zijn hoofd er net door kan. Dan steekt hij zijn hoofd erdoor. Wij horen dat hij een vraag stelt en antwoord krijgt. Er volgt een kort onverstaanbaar gesprekje. Dan trekt hij zijn hoofd terug en draait zich naar ons toe. “Of jullie even plaats willen nemen in de wachtkamer. Er zijn nog drie patiënten. Nadat Rose met hen klaar is, heeft ze tijd voor jullie”, zegt hij ietsje gebiedend. We lopen achter hem aan naar de huiskamer. Daar treffen we vijf personen. Het blijken 2 echtparen te zijn en een alleen gekomen vrouw. We nemen plaats op een houten bank, met de ruggen naar het raam. Frits draait zich om en loopt de kamer uit. De huiskamer is sober ingericht. Er staan nogal wat stoelen. Blijkbaar gebruikt Rose de huiskamer als wachtkamer. Aan de muur hangen drie grote houtskooltekeningen, ingelijst in zwaar zwart houten lijsten, die wat ouderwets aandoen. Op de tekening recht voor mij, zie ik een naakte vrouw met een mand vruchten op haar hoofd. Boven haar vliegt een vogel, die ik direct het de Heilige Geest associeer, waarschijnlijk omdat het een witte duif is. Op de tekening links van mij zie ik een wirwar van zwarte lijnen. Als ik goed kijk ontwaar ik een soort verschijning, die op een spook lijkt. In ieder geval ziet de verschijning er angstaanjagend uit. Rechts van mij, boven de schoorsteenmantel, hangt de grootste tekening. Het is een enorme adelaar met priemende ogen, die in zijn kauwen een groepje mensen draagt. Het is een prachtig werk en zeer kunstig gemaakt, maar het geeft mij een bedrukt gevoel. “Dat zijn tekeningen van Rose”, hoor ik Frits zeggen. Hij is blijkbaar weer binnengekomen. In zijn hand heeft hij 2 glazen oranje ranja, één voor Katja en één voor mij. “Dat is gebruikelijk hier, die ranja bedoel ik”, zegt Frits als hij ons de glazen overhandigt. Wij nemen de glazen aan en danken Frits. Dan neemt Frits een van de echtparen mee. Zij zijn blijkbaar aan de beurt. De andere patiënt, of patiënten, die in de behandelkamer waren, zijn blijkbaar klaar. Er is gestommel op de gang en ik hoor de voordeur open en dichtgaan. Opeens verbreekt de vrouw van het rechter echtpaar de stilte in de wachtkamer. “Wat een donker weer is het hè”, zegt ze om een gesprek te openen. Katja bevestigd dit, wijst op haar natte haar en zegt iets over de vele regenbuien vandaag. “Komen jullie hier al lang?”, durft ze te vragen. De vrouw vertelt dat ze er nu voor de vierde keer zijn. Haar man heeft erectieproblemen en Rose behandelt dat met een energiebehandeling. Hoe het precies werkt, dat weet ze niet. Maar Rose concentreert zich vooral op haar man en dan schijnt er wat te gebeuren. Rose heeft dan haar ogen dicht. De vrouw imiteert een beetje de manier waarop Rose in trans zich concentreert op de energie van de man. En terwijl zij het verhaal doet, fluit de man zacht een oud liedje. Ik denk het te herkennen als ïk doe mijn wandelschoenen aan”. Katja knikt steeds terwijl de vrouw vertelt en als ze uitvertelt is zegt Katja: “gelukkig dat het dan helpt”. De vrouw bevestigd Katja’s hoop. Dan is het weer stil. Na een poosje zitten wij nog alleen in de wachtkamer. Ik kijk naar een soort poef, die naast de kachel staat. Op die poef ligt een donkerrood bloesje met op de taille een witte bies. Op de schouderpartijen is een serie glanzende kralen genaaid. Samen vormen ze een lichtgevend patroon. Het is blijkbaar nog niet af, want in de rechter schouder steekt een naald, waaraan nog een ruwe zwarte draad zit. Ik loop ernaar toe om het kledingstuk ietsje beter te bekijken en zie dat er achter de poef een doosje vol glinsterende kralen staat. Daarnaast ligt een soort naaidoosje. Frits komt binnen. Hij ziet dat ik naar het bloesje kijk en zegt. “Dat is huisvlijt van Rose, ze vind het prachtig om kledingstukken te verfraaien”. Hij wijst daarbij op een kleine zwart-wit foto, die op de schoorsteenmantel staat. Ik loop ernaar toe. Op de foto staat een tenger Indisch vrouwtje, gekleed in een pompeuze avondjapon, vol glitters en sterren. “Dat soort kleding maakt ze dus ook”, verhaalt Frits. Ik vind het jammer dat het geen kleurenfoto is. “Maar”, vervolgt Frits. “Jullie kunnen naar Rose”. Katja staat op en ik loop achter haar aan de gang in, naar de deur van de behandelkamer van Rose.

Als we de deur open doen zien we Rose. Ze staat vlak achter de deur te wachten. Rose is een klein rimpelig Indisch vrouwtje. Ze staat ietwat gebogen. Haar magere puntige gezicht vertoont een brede glimlach waardoor je haar ietwat lange tanden goed kunt zien. De brede glimlach trekt ook een flink aantal rimpels onder haar ogen, maar ondanks dat alles, heeft ze een lief gezicht. Ze heeft een frivole kleurige hoed of muts op haar hoofd, waarop drie punten omhoog steken als omgekeerde ijshoorntjes. Ze draagt een zwarte japon, uit een stuk gemaakt, met op de taille een aantal rijen goudgele kralen De jurk heeft zulke wijde mouwen dat haar magere armpjes er als het ware in verdwijnen. Dan steekt ze haar hand uit om ons te verwelkomen. Als ik haar hand druk, voel ik een ijskoude hand. Ik kijk er even naar. Het lijkt wel een babyhandje, zo klein. Alleen de hoeveelheid rimpels verraad dat Rose boven de zestig jaar is. Maar het zou ook zeventig kunnen zijn. Haar ogen zijn zwaar opgemaakt. Drie kleuren schmink, rood, lichtblauw en paars, geven die ogen een extra dimensie. Ik krijg even een associatie van een verklede vrouwelijke clown, maar ik druk deze associatie snel weg.

Mijn ogen glijden door de behandelkamer heen. De muren hangen vol met tekeningen van ogen. Waarschijnlijk allemaal door Rose getekent. Ze zijn in kleur en zwart-wit. Ze zijn groot en klein en ze hangen letterlijk overal. Er is bijna geen stukje muur onbedekt. Ik was er even stil van. Katja liep door de kamer en bestudeerde de ogen aan de muur. “Waarom heb je zoveel ogen aan de muur?”, was haar vraag. Rose glimlachte met enige trots. “Die tekeningen en schilderijen heb ik zelf gemaakt. Ogen zijn erg mooi”, vervolgde ze. “Ze zeggen alles over de eigenaar. Maar er is nog een bijeffect”, en ze lacht breeduit. “De mensen vinden het allemaal eng en daardoor zijn ze een beetje van hun stuk gebracht. Dat is goed, dat helpt”. Op de grond ligt een soort rieten vloerbedekking. Hier en daar liggen wat hoopjes gekleurde kussens, waar je blijkbaar op zou kunnen zitten. Rose ziet dat ik er naar kijk en ze legt uit dat patiënten inderdaad op die kussens zitten. “Maar knielen kan ook”, voegt ze daaraan toe. Katja is inmiddels Rose aan het interviewen. Ik loop naar een groot Boeddhabeeld toe dat midden in de behandelkamer staat. Het beeld is mensengroot en vertoont de magere Boeddha Siddharta, die met gevouwen handen en ogen dicht schijnt te mediteren. Onder het beeld ligt een purperrood rechthoekig kleed, zo te zien uit een stuk nylon vloerbedekking gesneden. Vlak voor het beeld, op de rand van het rode vloerkleed staat een laag rotan tafeltje met twee knielkussen ervoor. Op het tafeltje staan twee kristallen bollen. Een met een roze voetstuk en een met een lichtblauw voetstuk. In mijn gedachten spelen allerlei filosofische vragen. De combinatie van Boeddha met de kristallen bollen vind ik vreemd. Zou het iets religieus zijn of filosofisch religieus. Ik draai me om naar Rose en Katja die druk staan te praten. Even stopt het gesprek. Rose kijkt mij aan. Ik aarzel even, maar vraag dan, wijzend op het Boeddhabeeld en de kristallen bollen: “Gelooft u daar nu in?”. Het is eruit voor ik er erg in heb. Ik vind het ineens een verschrikkelijk domme vraag en ik schaam me ervoor. Maar Rose begint de giechelen. Dat giechelen mond uit in een korte schaterlach. Zo van “Hahaaaaa”. Dan komt ze op me af. Ze legt haar hand op mijn arm, kijkt me aan met hele grote ogen en zegt: “Ik niet, maar mijn patiënten wel”. 

Even is het stil in de kamer. Ik zie dat Katja fronst en probeert de opmerking van Rose in haar brein te verwerken. Ikzelf sta perplex. “Stel je voor” gaat Rose door, dat ik zou moeten luisteren naar al die verhalen. Daar zou ik depressief van worden. Dus, kniel ik maar voor dat Boeddhabeeld en kijk ik in die kristallen bollen. Het is een soort van meditatie waarmee ik me afsluit. Ik hoor dan niets meer.”. Ze is even stil en kijkt ons afwisselend aan. “Die mensen denken dan, dat er wat gebeurd. iets speciaals”, zegt ze dan. “Daar gaat het toch om. Dat is vaak het begin van hun genezing”.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten