copyright Gerrit Kram (publicatie alleen met toestemming: gerritkram@hotmail.com)







zondag 14 maart 2010

Macrobiotisch

De bedrijfsarts schudde zijn hoofd. “Dat komt nooit meer goed”, zei hij meewarend. “Ik heb met de internist gesproken. Het gaat om en enorme tumor tussen zijn rugwervels, die nog steeds groeit. De kans dat ie zal barsten is groot”. Er viel een stilte in de vergadering van het Sociaal Team. Alle aanwezigen kenden Cor van de afdeling Public Relations. Een raar uitziende man met lang stijlhaar, altijd slordig in een ribfluwelen broek met daarover hangende trui gekleed. Zelfs als het zomer was, had hij die trui aan. Een eigenwijze man die deed waar hij zin in had. Zijn werk was het maken van leuke ontwerpjes voor de publicaties en folders van het bedrijf. Een beetje een kunstenaar dus. Hij kwam en ging wanneer hij wilde, wat nogal eens onrust veroorzaakte bij de mensen die gewoon een baan van half negen tot half zes hadden. Cor mocht alles volgens hun. Er was vaak met Cor over dit gedrag gesproken. Hij gaf het verkeerde voorbeeld. Zijn gedrag tastte de werkstructuur aan. Iedereen moest immers om half negen beginnen en om half zes naar huis gaan. Cor had deze kritiek altijd van de hand gewezen. Hij kon immers aantonen dat hij voldoende werkte. “Inspiratie is niet aan uren geboden” , riep hij dan. En dat was te zien aan Cor’s werkritme. Soms begon hij te werken, als alle mensen naar huis gingen. Soms kwam hij s’-nachts en soms was hij zelfs twee dagen en nachten lang op kantoor. Maar hij was ook wel eens overdag weg. Soms meerdere dagen. Dan hoorde je soms van mensen dat ze Cor hadden gezien, op de fiets in de stad, of wandelend in de natuur, terwijl het op dat moment werktijd was. De afdeling Personeel had het maar moeilijk met die onaangepaste Cor. Maar dat was nu voorbij. Cor was al minstens een jaar ziek. Wij hadden dat pas laat opgemerkt. In het begin van zijn ziekte kwam hij nog wel eens op het werk. Hij klaagde dan over pijn in zijn bovenrug en dat kon je zien, omdat hij zijn hoofd scheef naar voren hield. Maar op vakantie in Zwitserland had hij zich verstapt. De pijn was toen zo heftig, dat ze hem eerst in een Zwitsers ziekenhuis opnamen, om hem vervolgens naar Nederland te sturen. In Nederland werd de diagnose gesteld. Een vette tumor, kwaadaardig ook, tussen zijn rugwervels. Een operatie was onmogelijk.

Op advies van de bedrijfsarts, besloot het Sociaal team Cor voor te dragen voor afkeuring. Maar dan moest het hem wel eerst worden gezegd. Dat moest ik dan maar doen. Hij lag in het Algemene ziekenhuis, dus, daar moest ik naar toe. Ik klom gelijk in de telefoon en verzocht het ziekenhuis of ik Cor buiten de bezoekuren mocht bezoeken, vanwege belangrijke mededelingen. Dat mocht. Ik maakte de afspraak dat ik morgen rond 12.00 uur zou komen. Zij zouden dat aan Cor kenbaar maken. Voor ik ging belde ik eerst met de chef van Cor. Was hij al geweest bij Cor. Dat bleek niet het geval. Ik gaf hem dan ook direct een standje. “Maar”, vroeg ik,”waar houd Cor van, ik bedoel, wat zal ik meenemen voor lekkers”. De chef hoefde er niet over na te denken. “Cor is een fruitman”, zei hij, “hij houd het meest van appels, liefst goudrenetten”. Dat was makkelijk dus. Op weg naar het ziekenhuis ging ik langs een groenteboer en kocht 2 kilo heerlijke goudrenetten. Ze zagen er overheerlijk uit, voor zover goudrenetten er overheerlijk uit kunnen zien. Ik poetste ze een voor een op, om ze nog mooier te doen lijken en ging op weg naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis aangekomen drentelde ik naar Cor zijn kamer. Hij lag alleen op een privé kamer, op de tweede etage. Voor de deur aangekomen aarzelde ik heel even. Toen klopte ik op de deur.

“Kom maar binnen”, hoorde ik een vrolijke stem zeggen. Voorzichtig opende ik de deur. Daar zat Cor, rechtop in zijn bed met een brede glimlach op zijn gezicht. Om zijn hoofd was een ijzeren hekwerk gemaakt, wat hem even op een soort robot deed lijken. Om zijn bed heen stonden 3 tafeltjes die vol met zakjes, flesjes, groene bosjes van alles, schaaltjes en potjes stonden. De kasten langs de muur en de vensterbanken waren eveneens bezaaid met dezelfde spullen. “Ha”, riep Cor opgewekt, “de afdeling personeel is er”. Ik produceerde een voelbare zure glimlach, nam een stoel en ging naast zijn bed zitten. Ik overhandigde hem de zak met goudrenetten. Hij keek op de zak en gaf hem direct terug. “Dit soort zaken eet ik niet” zei hij kordaat. “Deze vruchten zijn bespoten en vervuild. Daar word je alleen maar zieker van”. “Oh,” zei ik enigszins geschrokken. “ik wist niet dat U alleen onbespoten fruit at. Ik zal er de volgende keer aan denken als ik weer op bezoek kom”. Hij lachte. “Morgen ga ik naar huis”, zei hij triomfantelijk. Hier kunnen ze niets meer voor me doen. Ik wordt hier alleen maar zieker. Ze willen me niet laten gaan hier, maar ik ga toch. Ik pak alles op en vertrek. Thuis wordt ik weer beter, hier blijf ik ziek.” Ik keek hem blijkbaar erg dom aan, want hij begon vreselijk te lachen. Zijn hoofd met ijzeren stellage erop, zwaaide heen en weer. “Beter? “, en ik herhaalde het woord dat ik het minste had begrepen”. “Ja.. beter!!”schalde Cor. “Natuurlijk wordt ik beter. Je denkt toch niet dat ik zin heb om dood te gaan? “. Hij rekte naar achteren en haalde een map tevoorschijn. “Kijk”, zei hij wijzend op een kaart in de map, “de dokter geloofd ook dat het slecht met me gesteld is. Vrij vertaald staat hier dat ik dood zal gaan, maar dat zal geenszins het geval zijn”. “Hoezo niet”, vroeg ik verwonderd. Het was de enige vraag die ik kon voortbrengen op dat moment. Ik vond het zelf een domme vraag. Cor niet. Hij begon vrolijk te lachen en wijzend op alle potjes, glaasjes, bosjes, kannetjes, zaadjes en flesjes om hem heen verklaarde hij lachend: “ik ben macrobiotisch” geworden. Daar word je beter van. Er volgde een verhandeling over de beginuitgangspunten van de macrobiotiek. Dat je alleen producten mocht eten die van de grond van het land waar je woonde komen en dat bijvoorbeeld goudrenetten wel goed zijn, maar dat ze zo erg bespoten worden dat je langzaam door wordt vergiftigd. Zo zou hij eerst zijn lichaam schoonmaken, waarna de goede werking van zijn nieuwe dieet de tumor zou doen verdwijnen. Ik was sprakeloos. Maar goed, ik moest wat doen, dus ik verzamelde al mijn moed om hem te vertellen dat hij een afkeuringsprocedure in ging en uiteindelijk afgekeurd zou worden. Dat bleek hem niet te deren, integendeel. “Nou”, schamperde hij, “jullie gaan me dus veel vrije tijd geven, dat is mooi….”. Daarna vertelde hij me hoe de macrobiotiek helemaal in elkaar zat en na een bezoek van anderhalf uur, waarin hij wat uien en bieten, vermengd met maanzaad had gegeten nam ik afscheid van hem. De volgende dag belde hij me, Hij was thuisgekomen. “Eindelijk”, zei hij, “want niemand heeft hier de plantjes verzorgd. En, ik ga een nieuwe fiets kopen. Lekker hele einden fietsen met die antenne op mijn kop en over een poosje kan dat ding er dan ook weer af. Ik wenste hem alle geluk in zijn leven.

In het jaar daarna hoorde ik af en toe van Cor. Hij kwam wel eens bij zijn afdeling langs en werd ook in de stad gesignaleerd op zijn nieuwe fiets. Mensen verwonderden zich dan over hoe hard hij reed en als ze hem spraken, hoe vrolijk hij was. Op een dag zag ik hem voor het bedrijf. Hij had net een bezoekje gebracht aan zijn voormalige afdeling en, hij had geen stellage meer op zijn hoofd. “Zo”, riep ik hem toe, “ik zie dat het erg goed met je gaat”. “Inderdaad”antwoord hij lachend, “ik ben die verrekte tumor kwijt. Hij is langzaam verschrompeld en de pijn is weg. Ik ben gezond als een vis”. “Nog steeds macrobiotisch zeker?”, opper ik vragend. Hij kijkt me breed lachend aan, stapt op zijn fiets en roept: “natuurlijk…. en het beste, ik ga ervandoor”. Ik zie hem keihard wegfietsen, de oprijlaan van kantoor af en zo het drukke verkeer in….
Cor is iemand waarover ik wel eens vertel. De wonderbaarlijke genezing. De ijzeren wil om beter te worden en de macrobiotische voeding. Ik vertel dat ik weet dat hij ten dode was opgeschreven, althans door de medici, maar dat hij zich daar niet bij wilde neerleggen. Ik vertel over de potjes, zakjes, doosjes en pakjes die om zijn ziekenhuisbed lagen toen ik hem voor het eerst ontmoette en ik vertel over zijn overtuiging dat hij van zijn tumor zou genezen. En natuurlijk vertel ik ook dat hij is genezen. Zij die mij aanhoren kijken zijn verwonderd of kritisch. De een geloofd het, de ander blijft bedenkelijk kijken. Dat doet er niet toe. Voor mij is het een werkelijkheid.
Bijna één jaar later ontmoet ik Lies, een vrouw die ooit met Cor samenwerkte. Zij kende hem goed en bezocht hem toen thuis en in het ziekenhuis. We raken in gesprek. Eerst over het kantoor waar we beiden gewerkt hebben maar dan over Cor. “Hoe is het met Cor”, vraag ik aan haar. “Hij zal zich wel vermaken, lekker hele dagen vrij”. Lies kijkt mij aan. “Weet je het dan nog niet/” vraagt zij verwonderd. “Wat moet ik dan weten”, vraag ik terug. Dan vertelt zij dat Cor hele einden fietste. Vaak helemaal naar Noord Holland, waar zijn zoon woonde. Op één dag heen en dezelfde dag terug. “Op een dag kreeg hij, vlak bij een restaurantje onderweg, een hartinfarct”, vertelt ze. “Hij is toen naar het ziekenhuis gebracht en op intensive care terechtgekomen”, gaat ze verder. “Daar”, ze aarzelt even, “werd hij wakker en deelde het verplegend personeel mede dat hij macrobioot was, die dat kleine hartinfarctje wel zou overleven. Hij is opgestaan, heeft zichzelf ontkoppeld van de apparatuur waaraan hij lag, heeft zich aangekleed en is naar huis gegaan. Ze hebben nog geprobeerd hem tegen te houden, maar hij is gegaan.” Lies pakt mijn arm en kijkt me ineens indringend aan. Thuis, in de nacht, heeft hij het tweede hartinfarct gekregen en die heeft hij niet overleefd”, zegt ze met enige dramatiek in haar stem. Lies kijkt me aan, misschien hopend op een verwonderde blik in mijn ogen, maar ik ben niet verwonderd. Ik begrijp het volledig. Zo was hij..

Geen opmerkingen:

Een reactie posten