copyright Gerrit Kram (publicatie alleen met toestemming: gerritkram@hotmail.com)







maandag 12 april 2010

Henk

September 1990

Ik heb het altijd geweten. Er was iets aan de hand. Soms zocht ik stiekem in het dressoir, waar de bruina map met papieren lag. Ik weet niet precies wat ik zocht. Wel had ik het gevoel dat er meer was. Meer dan mijn ouders me vertelden. Was ik een kind van hun, of van een ander misschien. Was mijn vader mijn vader niet. Of mijn moeder. Een antwoord op die vraag kreeg ik pas later, toen ik werd opgeroepen voor militaire dienst. “Waarom vraag je geen vrijstelling aan”, had mijn oom, oomvent, gezegd en hij suggereerde dat ik meerdere broers had. “Wel drie” zei hij , “en”, vervolgde hij met zijn vinger omhoog gericht, “zeker twee daarvan zijn ook in dienst geweest. Samen met je broer nu, heb je dus recht op vrijstelling.Een gesprek met mijn ouders resulteerde inderdaad in het feit dat ik nog 3 broers en 2 zussen zou hebben gehad. Maar pappa wilde me er verder niets van vertellen. Hij wilde liever dat ik in dienst ging. Via het Ministerie van Defensie ben ik toen die “halfbroers” gaan zoeken en ik vond er twee. Vrijstelling geregeld dus. Maar het zat me niet lekker. Ik had dus broers en zussen. Later kwam ik erachter dat er iets in de plaatsen Tiel en Nijmegen moest zijn. Maar meer vond ik er niet over. Soms werd het een obsessie voor me. Pa die niets wilde zeggen en ma die zweeg. Dan zat ik in de trein en keek naar mijn medepassagiers. “Zou die meneer aan de overkant een broer van me zijn”. Dacht ik dan. “Hij lijkt wel op mij, of op mijn vader”. Terwijl ik ouder werd, verloor ik langzaam de drift tot het vinden van mijn broers en zussen. Tot het overlijden van pappa. Toen ineens meldde zich iemand die mijn broer zou zijn. Blijkbaar ging het om de erfenis, ik wet het niet meer. Een tijdje daarna volgde een schriftelijk contact met een van mijn halfzussen. Zij woonde in AustraliĆ« en kwam richting Nederland. Op Schiphol volgde een korte ontmoeting. Niet zo bijzonder. Er was een vlug gesprek, omdat zij snel terug moest. Via haar ontving ik het adres van mijn broer in Nijmegen.

Kort daarop zat ik met mijn 3 jongere zusters in de auto richting Nijmegen. Een spannende rit, We gaan een broer ontmoeten van wiens bestaan we een tijdje wisten, maar die wij nooit hadden gekend. Een halfbroer, zoon van pappa. Hoe zou hij zijn, wat zou hij vertellen, hoe zou hij eruit zien. Het is een warme eptemberavond als we op de snelweg Apeldoorn – Arnhem richting Nijmegen rijden. Er worden herinneringen opgehaald en grapjes gemaakt. Er wordt ook geraden naar de man die we zullen ontmoeten, hoe hij is en wat hij heeft meegemaakt en vooral wat hij ons zal vertellen. En dan is er nog het onbestemde gevoel dat het een broer is. Wat moet je met zo’n gevoel. Zal het vergelijkbaar zijn met je gevoelens ten opzichte van je volle broer en zusters, of zal het anders zijn. We weten zijn naam. Henk heet hij. Over hem weten we weinig. Pappa heeft zich er nooit over uitgelaten. Mamma ook niet. Wij allen werden op verschillende momenten geconfronteerd met het feit dat er halfbroers en halfzusters ware. We weten dat pappa ooit getrouwd is geweest en dat hij in dat huwelijk 4, 5 of 6 kinderen had. We grappen erover. Dan zouden wij met zijn twaalven zijn geweest”, zegt een van mijn zusters. “Een drukke boel zou dat zijn geweest”. . Verdere omstandigheden zijn niet bekend. Wel is bekend dat pappa is gescheiden. Na die scheiding ontmoette hij mamma. Of een deel van zijn vorige huwelijk zich (deels) in IndonesiĆ« afspeelde, weten wij niet.. Toch kennen we, afzonderlijk van elkaar, feiten, die, in flarden van gesprekken tussen pappa en mamma thuis, werden opgevangen. Indonesie speelt in die gesprekken een rol. Verder zouden die kinderen zouden uitbuiters zijn en altijd op geld uit. Ze klopten alleen maar aan als er geld nodig was. Ik weet dat er ooit eens sprake was om een paar van die kinderen op te nemen in huis. Maar dat mislukte. Het waarom weet ik niet. Ook weet ik dat ze in een weeshuis woonden. Blijkbaar kon hun moeder ook niet voor ze zorgen of, was ze misschien doodgegaan. Ik vraag me af of een aantal van hen wel eens bij ons op visite geweest zijn. Ik herinner me wel visites van vroeger, waarbij voor mij volledig onbekende mensen bij ons op bezoek kwamen en er vertrouwelijk, en soms erg doordringend werd gepraat. Wie weet waren zij dat. Zij zijn tenslotte meer dan toen jaar ouder dan ik. En dan is er ook nog een verhaal dat een van onze half zusters tijdens het bedrijven van de liefde, stierf. Haar naam leek op die van de zus die na mij komt.Voor mij is er dan nog Julius, de jongste zoon van mijn vader, die, zo bleek later, in zijn eerste levensjaar stierf. Hij was ernstig ziek. Pappa heeft blijkbaar veel van hem gehouden, want hij heeft zichzelf en mij, naar hem vernoemd. Hij heeft mij als kind ook allerlei verhalen verteld over mijn ziekte, longontsteking. Hij heeft mij toen erdoor gesleept, omdat hij de juiste medicijnen wist te krijgen. Had ik die niet gehad, dan was ik doodgegaan. Ik vond de naam Julius uiteindelijk in de papieren die tevoorschijn kwamen, nadat we na het overlijden van mamma, alle dingen opruimden. Die ontdekking was een schok voor mij. Er was dus een Julius die net als ik, verschrikkelijk ziek was. Het enige verschil met mij is dus, dat die Julius stierf in zijn eerste levensjaar.

Terwijl de zon laag in de auto schijnt en mij verblind rijden we Nijmegen binnen. Het is even zoeken naar de juiste straat, maar uiteindelijk vinden we die. Ik parkeer de auto en we stappen uit. Op zulke spannende momenten maak ik meestal grappen. Ik zal ze toen ook wel hebben gemaakt, ik weet het niet meer. Wel weet ik dat we dan voor de deur staan. Met kloppend hart bel ik. Het duurt iets langer dan normaal, maar dan hoor ik sloffige stappen die richting de voordeur komen. Een slot wordt omgedraaid. In mijn hoofd dwarrelen duizenden gedachten naar beneden. Dan gaat de deur langzaam open. Ik, of liever gezegd wij, staan oog in oog met Henk. Dan voel ik mijn benen wankelen en ik schrik. Ik begin te zweten over mijn rug en sta perplex. Zijn haar, zijn mond, zijn houding en zijn gezicht. Het is pappa. Het is een gezicht. Ik ben verward, voel angst alsof een lijk is herrezen. Dan kom ik tot mezelf. Ik kijk naar Henk en zie zijn ogen. Ik herken in zijn ogen dezelfde verbazing. Ik herken dezelfde schrik. Ook hij wankelt even. Dan kijken we elkaar recht in de ogen en vraagt hij ons om binnen te komen. “Ik schrok verschrikkelijk”, zegt hij als hij gaat zitten. En hij vervolgt: “wat lijk jij op mijn vader”.
Alles in me verzet zich tegen het beeld dat door Henk wordt geschetst. Innerlijk schreeuw ik hem toe, dat het onmogelijk is en dat ik niet op mijn vader lijk. Dan kom ik weer tot bezinning en zeg: “jij lijkt ook sprekend op hem Henk”. Dan breekt het ijs.

We praten over koetjes en kalfjes, met tussendoor vlagen uit het verleden. Henk vertelt van zijn tijd in Indonesiƫ, de echtscheiding en hoe pappa hem en zijn broers en zusters behandelde. Bij dat laatste is er geen enkel verschil met ons verhaal. Drank, incest en mishandeling. Natuurlijk wilden ze toen niet bij mijn vader en moeder komen wonen. Dan zouden ze nogmaals hebben beleefd wat ze al beleefden. Ik kan dat statement niet weerleggen. Ik begrijp Henk. Er worden plichtplegingen uitgewisseld. Voor mij word in ieder geval duidelijk dat Henk een rustig leventje aan het leiden is en dat hij zijn verleden naast zich heeft gelaten. Hij heeft geen behoefte aan innig contact met ons. Voor mij is dat hetzelfde. Mijn zoektocht is tot een einde gekomen. Er zijn dus meer familieleden, broers en zusters.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten