copyright Gerrit Kram (publicatie alleen met toestemming: gerritkram@hotmail.com)







donderdag 1 april 2010

Angst en monsters

Soms was het rustig in ons huis. Zo rustig zelfs, dat er nauwelijks spanning voelbaar was. Als je geluk had en pappa had niet teveel gedronken, dan was er zelfs een kans dat hij mooie indringende en erg griezelige verhalen vertelde. Die gingen dan meestal over hemzelf en wat hij meemaakte in Indië. Over een patrouille in Atjeh, of tijdens de schermutselingen met de jappen over hem als gevangene in Birma, bouwend aan de beroemde spoorweg. Vanavond is zo’n avond. Hartje winter met een lekker snorrende kachel. Buiten koud en donker. Het gele licht van de perkamenten lampenkap, waarop rode figuurtjes extra kleur brachten, dwarrelde door de kamer. Pappa zit aan de jenever hij is er net aan begonnen en dus niet dronken. Hij drinkt niet uit een glas, maar zet de fles behoedzaam aan zijn lippen om er dan een slokje van te nemen. Zoiets sla ik dan angstig gade, want als er teveel gedronken wordt, dan verandert zijn stemming. Meestal slaat die stemming dan over in boosheid en soms blinde woede. Dan moeten er ergens voor schuldigen worden gezocht en gestraft. Vanavond wil hij graag vertellen en wij, mijn grote broer, mijn zus en ik, wij luisteren.
Zo verteldt dat je in indië, ’s-nachts, nooit aan de zijkant van een straat of steeg moest lopen. Niet op de landwegen en niet in een kampung.Nee, je moest midden op straat open. Dan zou een overvaller een stuk moeten lopen om jou te bespringen. Die overvaller verschool zich vaak achter een boom, een huis of in de bosjes aan de kant van de weg. Als jij dan midden op straat liep dan had die overvaller tenminste 4 of 5 passen nodig om jou te bereiken.Jij kreeg daardoor tijd om te reageren. Overvallers hebben altijd een kris of klewang bij zich. Zo vlijmscherp, dat als je er een haar op liet vallen, deze haar door de kracht van de val werd doorkliefd en in twee stukken uiteen viel. Met zo’n wapen in de hand besprongen ze jou, als nietsvermoedende wandelaar, soldaat of niet. Ze kwamen dan van achter je, om dan de arm en hand, waarmee ze hun mes vasthielden, om je buik te slaan. Een steek en een snee, waren dan voldoende om je ingewanden eruit te laten rollen. Jij zou dan weerloos zijn en een pijnlijke, maar langzame dood sterven. Wanneer je ingewanden op de grond waren gerold, kon je weinig of niets meer doen. Hele gemene overvallers, ook genoemd extremisten, bukten zich dan over je heen, om je darmen nog even flink in het zand te rollen. Dat was pijnlijk en je kon dan helemaal niet meer geholpen worden. Pappa liep uiteraard niet langs de kant van het pad of de weg. Maar in het midden. Zijn hand aan de klewang en het pistool in de aanslag. Hij deed het dan voor, hoe hij liep en ik maakte daar dan een beeld van in mijn gedachten. Een stoere sterke soldaat in het donker, fier doorstappend en op zijn hoede. Daar kwam een overvaller vanachter een boom vandaan. Stap, stap stap, en pappa had zijn klewang al in de handen, en sloeg zo’n overvaller de kop af. Klus geklaard. Zou ik zelf ooit zo dapper zijn als pappa?

In ieder geval nu niet. Het verhaal was ten einde en ik moest naar bed. Naar bed gaan betekende naar boven gaan. Alleen. Zouden daar ook overvallers zijn in het stikdonker. Verstopten ze zich op de vliering, of lagen ze onder je bed. Vast wel. Maar niet naar boven durven, was een gewaagde onderneming. Bang mocht je van pappa niet zijn. Angst werd afgestraft met flinke klappen inclusief scheldkanonnade en een gepaste straf. Dat laatste was altijd verschrikkelijk. Rookte je bijvoorbeeld een sigaret, dan kon je, voor hem staande,een zwaar sjekkie, geheel over je longen oproken. Tijdens de misselijkheid erna, kwam dan de aframmeling.
Ik keek naar hem en dan weer naar de deur van de kamer. Wat zou ik kiezen, hem of de donkerte van de trap en mijn slaapkamer. Een dergelijke keuze ging altijd gepaard met een langdurig moment van stille angst en besluiteloosheid. Wat zou erger zijn. De aframmeling en de daarop volgende ellende, of worden vermoord op je slaapkamer, door een extremist. Mijn blikken vlogen verwilderd de kamer rond. Ik besefte dat ik snel een keuze moest maken. Maar er was geen echte keuze, althans voor mij niet. Er hing een dubbele angstwaas om me heen en door die angstwaas zag ik mamma. Ik rende op haar af en begon te huilen. Of zij het verhaal en alles daaromheen had gevolgd, wist ik niet. Toch sloeg zij haar armen om me heen en tilde me op om me naar bed te brengen. Een moment zal ik gedacht hebben dat ik voorlopig was gered. Gered van de beangstigende weg naar mijn slaapkamer, over de donkere trap en langs de donkere andere slaapkamers. Samen met mamma zou ik dan onder mijn bed kunnen kijken, of er iemand onder lag. Maar zover kwam het niet. Pappa greep in. “Kom hier”!!! schreeuwde hij. Ik klampte me nog meer vast. Wat er verder gebeurde weet ik niet. Er was een woordenwisseling en er vielen klappen. Niet op mij, maar ik geloof op mamma. Toen werd ik uit haar armen gerukt. Pappa zette me neer recht voor hem, tussen mijn oudere broer en zuster. Blijkbaar hadden zij ook angst getoond of het was gewoon de gelegenheid om een straf aan alle drie te geven.
Wij moesten naar buiten. Achter het huis de lange tuin in, tot aan de sloot. Daarna links af door de bomenrij totdat we op het verste punt van het huis stonden. Daar moesten we blijven staan, totdat we terug mochten komen. Het was koud. Voor ons lag de gapende donkerte, van onze lange moestuin. De achterkant was vanaf de achterdeur, waar wij naar buiten moesten, niet te zien. Na schreeuwende bevelen, liepen wij de duisternis in. Ik kon helemaal niets zien. Verblind door de duisternis, of verblind door de angst, liep ik met mijn broer en zuster mee. Tot aan de stinkende sloot, die onze moestuin scheidde van het slachthuis. Die sloot stond altijd vol met een bloederige drab, omdat het slachthuis in die sloot afwaterde. De afstand van het huis tot aan de sloot, bedroeg slechts 150 meter. De reis ernaar toe duurde voor mij een eeuwigheid. Ik keek naar de grond. Achter ons was de snerpende stem van pappa, die riep “verder!!, verder!!”. Voor ons waren vlagen van duisternis waarop donkere vlekken zich heen en weer bewogen. Om ons heen voelde ik mensen, overvallers, die wachtten op het juiste moment om toe te slaan. Als we dichtbij waren zouden ze ons bespringen en onze buiken opensnijden. Ik bedacht dat de grond onder onze voeten bestond uit klei. Moeilijk om dat je ingewanden in uit te smeren. Daar was zand beter voor. Maar de pijn die het zou doen, als mijn buik werd opengesneden, leek mij verschrikkelijk. Toen moesten we naar links. Langs de sloot naar de bomenrij waaraan onze moestuin grensde. Daar in die bomenrij, achter de struiken, zouden die overvallers zijn. Daar konden ze zich verdekt opstellen. Uit het zicht. Het kwam niet in mij op om hard terug te rennen naar huis. Blijkbaar was de angst daarvoor nog groter. Toen kwam het moment van stilstaan. “Halt”!!, riep pappa en we bleven staan.

Daar stonden we dan. Een vrije prooi voor alles wat ons van het leven zou willen beroven.
Hoe lang ik daar gestaan heb, weet ik niet. In mijn beleving leek het uren. De koude wind waaide door onze pyjama’s. Mijn voeten waren ijs en ijskoud. Om me heen de loerende blikken van gevaarlijke mannen en vreselijke monsters

Geen opmerkingen:

Een reactie posten